Al rondtjoolend in de bergen heb ik er toch af en toe eens bij stilgestaan wat er zou gebeuren mocht ik een been breken. Of verdwalen. Of aangevallen worden door een poema. Tientallen boeken en een veelvoud documentaires heb ik bekeken, maar zou ik er echt klaar voor zijn? Klaar om te overleven? Voorlopig lukt het me wel elke dag opnieuw mijn record zo lang mogelijk in leven te breken. Onderstaande tien zijn daar iets extremer voor moeten gaan. Onder het filmpje ga ik wat dieper in op vier van die verhalen, maar de andere zes zijn al even gek.
Alexander Selkirk
Alexander Selkirk (of Selcraig), (1676-1723) was een zeeman die 4 jaar op een onbewoond eiland doorbracht. Geen simpele jongen en na wat kattenkwaad in de kerk werd hij op het matje geroepen. In plaats van de uitbrander te ondergaan, koos Alexander voor de zee. Hij voer mee in boekaniersexpedities over de Zuidelijke Zeeën, en monsterde in 1703 aan bij de galei Cinque Ports als zeilmeester. In oktober het jaar erop werd hij, na onenigheid met de kapitein over de zeewaardigheid van het schip, op zijn verzoek aan wal gezet op een eiland van de Juan Fernández-archipel voor de Chileense kust. Gek detail, het schip bleek inderdaad niet te best van kwaliteit, de crew strandde en belandde uiteindelijk in de gevangenis in Lima.
Vier jaar lang bleef Alexander eenzaam achter op het onbewoond eiland, zijn tijd vullend met het lezen van de bijbel. Hij hoorde dagelijks vreemde geluiden uit het binnenland, dus bleef hij aanvankelijk plakken aan de kust. De mens overleefde op weekdieren, maar agressieve zeeleeuwen in paringsseizoen, dreven hem uiteindelijk toch meer landinwaarts. Waarschijnlijk ook meteen zijn redding, want hij vond er meer eten en vooral … meer afwisseling. Door katten te temmen, hield hij de ratten van zich weg en met materiaal van het schip bouwde hij hutten. Tijdens de jacht raakte hij zwaargewond, maar uiteindelijk overleefde hij zijn avontuur. Bizar genoeg meerden twee schepen aan, maar omdat ze onder Spaanse vlag vaarden, durfde Alexander zich niet tonen. Gegarandeerd dat ze hem een kopje kleiner zouden gemaakt hebben.
Op 2 februari werd hij uiteindelijk opgepikt door kapitein Woodes Rogers. Die verscheen met zijn kapersschip en gaf Alexander een jobje. Uiteindelijk benoemde hij hem zelfs tot kapitein van een ander gekaapt schip. In 1712 kwam Alexander weer thuis, trouwde er in het geniep, maar vertrok -zoals het echte zeeman betaamt- spoedig weer de zee op. Hij overleed er in 1723 aan boord van het marineschip Weymouth. Rogers schreef in 1712 een boek over Alexander, meteen de inspiratiebron voor Robinson Crusoe van Defoe. Ooit ga ik het ook eens proberen. Maar misschien zo lang niet dan.
Douglas Mawson
Douglas Mawson (5 mei 1882, Shipton – 14 oktober 1958, Brighton) was een Australische geoloog en poolonderzoeker. Hij had al wat ervaring op Antartica maar in de zomer van 1912 sloeg het noodlot toe. Tijdens een sledetocht, met Belgrave Ninnis en Xavier Mertz trok hij 500 km naar het oosten, waar echter rampspoed toesloeg: Ninnis viel met zijn slee in een gletsjerspleet en verdween. Vijftig meter dieper konden de twee anderen nog een dode hond zien liggen, maar van Ninnis geen spoor. Helaas voor hen bestuurde Ninnis net de slee met zo goed als de hele voorraad van de groep.
Na een korte eredienst besloten Mawson en Mertz terug te keren naar het basiskamp. Om niet te sterven van de honger werden de honden één voor één geslacht op de terugweg. Het grootste deel van het vlees was voor de nog levende sleehonden. “We hadden een ontembare honger“, zoals hij het zelf zei. Windstoten van meer dan 100km/u, de vrieskou en mist maakten het een echte foltertocht. Daarnaast werden ze allebei ziek. Op de terugreis verzwakte de fysieke en mentale gezondheid van Mertz bijzonder snel. Hij beet zelfs zijn eigen vinger af. en niet veel later legde hij het bijltje er bij neer. Blijkbaar zit er in husky-lever te veel vitamine a, een vitamine giftig voor de mens in te grote hoeveelheid.
Mawson had nog een serieuze trot voor de boeg, helemaal op zijn eentje. Een heroïsche solotocht van 250 km terug naar het basiskamp. Onderweg viel hij in een spelonk, maar werd gered doordat zijn slee bleef steken. Bij aankomst in het kamp was het schip echter al vertrokken. De poolreiziger moest nog een lange winter doorstaan met de zes mannen die achtergebleven waren in het basiskamp om uiteindelijk in december 1913 naar huis te kunnen gaan.
Poon Lim
Poon Lim (1918-1991) was een Chinese matroos en werkte tijdens de Tweede Wereldoorlog op een Brits oorlogsschip. In 1942 werd het schip getorpedeerd voor de Zuid-Amerikaanse kust door een Duitse onderzeeër. Poon Lim sprong overboord met een reddingsvest en vond na twee uur dobberen een sloepje. In de reddingssloep lagen koekjes, 40 liter water, chocolade, flares, een elektrische toorts en suiker. Hij overleefde op die voorraad en eenmaal zonder ving hij regenwater met zijn jas en vis met een geïmproviseerde vishengel, gemaakt van een stuk draad uit de elektrische toorts.
Door een storm werd zijn voorraad drinkbaar water vervuild, maar Poon wist te overleven door een vogel te vangen en het bloed te drinken. Met de resten van de vogel wist hij zelfs een haai te vangen, waarvan hij opnieuw het bloed dronk. Van het blik maakte hij een mes en tijdens stormen bond hij zich vast aan zijn bootje. Twee keer passeerden andere schepen maar volgens Poon wou het eerste schip hem niet meepakken omdat hij een Chinees was en liep de reddingspoging van het tweede schip fout door een storm. Doordat het water veranderde van kleur wist Poon dat hij dicht bij land was en 133 dagen later werd hij uiteindelijk gered door drie Braziliaanse vissers. Poon werd gedecoreerd om zijn verhaal.
Juliane Koepcke
Juliane Koepcke (1951-…) was een Duitse die studeerde in Lima, Peru. Ze wou dolgraag zoöloog worden. Samen met haar moeder was ze op weg naar haar vader in Pucallpa, tot hun vliegtuig door bliksem geraakt werd, ontplofte en neerstortte. Juliane, toen zeventien, werd uit het vliegtuig geslingerd maar haar stoel waarin ze stevig vastgegespt zat (vanaf nu draag ik altijd mijn gordel op vliegtuigen) brak haar val. Op een gesloten sleutelbeen, een armwonde en een dik oog na bleef ze ongedeerd. Haar eerste zorg was haar moeder vinden, maar met een dik oog en haar bril kwijt, was dat niet zo simpel. Veel later ontdekte ze trouwens dat haar moeder de crash ook overleefd had, maar enkele dagen later aan haar verwondingen bezweken was. Juliane was de enige overlevende, 93 anderen hadden dat geluk niet.
Van haar vader had ze geleerd altijd op zoek te gaan naar water en vervolgens stroomafwaarts te lopen. Zo had ze altijd iets te drinken en had ze een vast en makkelijker traject om af te lopen. Bij de wrakstukken van het vliegtuig vond ze wat snoepgoed om mee te nemen. Na negen dagen vond ze een boot, maar gebruikte de benzine om haar talloze ondertussen geïnfecteerde wonden te kuisen. Zo wist ze 35 wormen uit haar arm te halen. Ze besloot om bij het bootje te wachten. “I remained there but I wanted to leave. I didn’t want to take the boat because I didn’t want to steal it.” Niet veel later werd ze gevonden door de eigenaars van de boot, die haar naar een dorpje brachten. Vandaar werd ze overgevlogen naar het ziekenhuis en verenigd met haar vader. “The thought Why was I the only survivor? haunts me. It always will.”
Of hoe één beslissing van levensbelang kan zijn. Had ze het bootje genomen om verder te varen, dan had ze het avontuur misschien niet overleefd.